Welcome, my son, welcome to the machine

waters charade

 

In plaats van naar het Eurovisie Songfestival of de Voice Edition van de Koningin Elisabethwedstrijd te kijken, ging ik vorig weekend met mijn jongste zoon naar het Sportpaleis. Daar speelde Roger Waters Us + Them.

Over dat concert valt allerlei te zeggen, maar ik denk niet dat het u interesseert. Anders was u er wel geweest. Ik kan u meedelen dat het geen verrassingen in petto had, dat het erg groots en indrukwekkend was, dat er technisch niets op aan te merken viel. Dat er projecties waren en veel ‘oehs’ en ‘aahs’ en lange gitaarsolo’s die iedereen kon mee neuriën. Misschien kan er een bedenking bij over de akoustiek, maar dat probleem is bekend in het Sportpaleis; als Waters een nummer brengt van zijn nieuw album, versta je de teksten nauwelijks.
Om te weten dat Waters met passie en woede op het podium staat en dat hij geen vriend is van Trump en Fuckerberg, hebt u mij niet nodig. Al is de link tussen Trump en The Wall natuurlijk erg logisch. En dat er een gigantisch varken door de zaal zweefde, is ook geen nieuws natuurlijk. Dat was al in 1977 het geval, in dezelfde zaal.

Ummagumma

Ik kan het weten, want ik was er bij, toen, in datzelfde Sportpaleis. Ik moest het even
natellen, maar dat is dus 41 jaar geleden. De logica gebiedt derhalve dat ik net geen 14 jaar oud was toen ik dat varken voor de eerste keer door het Sportpaleis zag vliegen. Destijds hing het aan een kabel, gisteren was het een drone. De tijden veranderen, maar niet zo heel erg veel.
Ik had nog nooit een echt concert bijgewoond. Die optredens in jeugdcentrum Ahoy in Wijnegem beperkten zich tot een verloren gelopen singer-songwriter en we gingen niet voor de muziek, maar om elkaar te ontmoeten. De muziek van Pink Floyd kende ik wel; mijn oudere broers volgden de band sinds midden jaren zestig toen Syd Barrett er nog deel van uitmaakte en een van hen had het via autostop zelfs tot de Isle of Wight gebracht toen ze daar in 1966 optraden. Naar verluidt hadden ze de groep ook al gezien in het Antwerpse Pannenhuis in ’68.
Ik ben dus opgegroeid met dat soort legendarische verhalen en de muziek die erbij hoorde. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig luisterde ik – ook als ik daar niet om vroeg – naar Bob Marley en The Beatles, naar Fairport Convention, Bob Dylan en The Band, Deep Purple en White Rabbit van Jefferson Airplane. Zelf had ik geen platendraaier maar op mijn kamertje achter de garage zette ik de radio op Radio Luxembourg of AFN, American Forces Network, waarvan de tune nog altijd door mijn hersens dwaalt, nu ik het schrijf. De enige radio’s die popmuziek – zoals dat toen heette – draaiden.
Van mijn oom die bij BASF werkte, had ik een cassettedeck gekregen, met compact cassettes. De concurrentiestrijd met de superieure 8-track was nog in volle gang, maar de mijne waren handiger, kleiner. Moderner ook. Ik liet cassettes opnemen door mijn broers of vrienden en die beluisterde ik dag en nacht in mijn kleine kamer terwijl ik de verzamelde werken van Karl May en Jules Verne tot mij nam. Natuurlijk: die cassettes hadden een vaste lengte en hielden geen rekening met de muziek. Het gebeurde regelmatig dat een nummer er niet volledig opstond. Als ik vandaag zo’n nummer beluister, hoor ik in mijn hoofd nog altijd de klik waar toen de cassette eindigde en stopt het nummer in mijn hoofd. Na 41 jaar moet ik nog altijd even wennen aan het vervolg.
Een van die cassettes bevatte het dubbelalbum Ummagumma. Dat herinner ik me vooral van ’s nachts en vooral het stuk van Waters: Several Species of Small Furry Animals Gathered Together in a Cave and Grooving with a Pict. Het zijn vooral stemmen en percussie die op verschillende snelheden en voorwaarts en achterstevoren werden gemixt en een bijzonder enge sfeer opwerpen. Het boezemde me angst in en toch speelde ik het vaak. Het intrigeerde en ik beeldde me de pelsdieren in de grot levendig in.

Ummagumma
Later op Pius X, waar ik middelbare school liep, hadden we de gewoonte om elkaar tijdens de speeltijd albums toe te stoppen, met de melding ‘deze moet je zeker beluisteren!’ We wisselden die platen uit, bediscussieerden samen de hoezen, zochten hints of verwijzingen en probeerden wijs te geraken uit de complexiteit van de muziek en lyrics en de subcultuur waar we naar hongerden maar die ons vreemd was. Ik kwam dan thuis met een mij volstrekt onbekende LP van een groep waarvan de naam me niets zei, legde die op, bekeek de hoes en heel snel bleek ik de muziek quasi van buiten te kennen; het was steevast een plaat die mijn broers hadden en die zich als een oorwurm in mijn hersenen genesteld had. Dan zei ik ‘ah, heet dat Bob Marley!’ of ‘ah, dat is dus Pink Floyd’.
Je moest met die platen natuurlijk erg voorzichtig zijn: ze waren snel bekrast en dan waardeloos en op school waren ze eigenlijk taboe. We werden in de klas eens betrapt door de leraar muziek die ons vruchteloos probeerde te introduceren tot de klassieke muziek en opera. Ik kreeg van een klasgenoot een LP toegeschoven ter beluistering thuis, maar werd door de leerkracht tot de orde geroepen. Ik moest de plaat afgeven. Hij bekeek ze eens en tot onze verbazing zei hij ‘dan zullen we daar eens naar luisteren’. Het was Deep Purple in Rock en hij koos het langste nummer, Sweet Child in Time. Daar zaten we dan als klas de volle tien minuten naar te luisteren. Nadien vroeg hij onze mening en die bleek tot mijn verbazing nogal verdeeld. De jongens die hun Millet jassen in de klas bij zich hielden uit angst dat ze zouden gestolen worden, vonden het geen muziek. Voor hen was het lawaai. Zij prefereerden de winnaars van het Eurosongfestival, ABBA. Op zich verbaasde dat niet, ik kende hun voorkeur, maar de manier waarop ze Deep Purple zelfs het etiket muziek ontzegden, vond ik toch bevreemdend.
We hadden de gewoonte elkaar uit te schelden en je behoorde ofwel tot de discokikkers of tot de freaks. Maar ik beschouwde ABBA wel als muziek. Zij het slechte muziek.
De leerkracht bleek progressiever en maakte een vergelijking met het bombast van de 1812 Ouverture van Tchaikovsky en daar was ik achteraf heel opgelucht mee. Wat ik beluisterde, was dus wel degelijk muziek, zo bleek. En naar die ouverture kan ik nog altijd met genoegen luisteren, deels dankzij hem.
Het was, denk ik, voor het eerst dat ik vaststelde dat leeftijdsgenoten niet noodzakelijk dezelfde ideeën en smaak hebben. Dat zou me later nog een paar keer verbazen. Het leek me logisch dat jongeren progressief waren en ouderen conservatief. Ik geloofde nog in het kunstmatig opgepepte generatieconflict. Op de universiteit werd ik voorgoed van die illusie verlost.
Deep Purple is echter nooit een favoriete band geworden en behalve dat album, heb ik er geen enkel van in mijn bezit gehad. Ik heb dat album ook maar van een schoolkameraad overgekocht omdat ik het bekrast had. Niet helemaal vrijwillig dus en ik moest wachten tot mijn volgend goed rapport voor ik genoeg zakgeld had om mijn schuld af te lossen. Zo worden vriendschappen geboren…

 

The Wall

Het eerste album dat ik echt uit eigen keuze kocht was The Wall. Het leek me op dat moment een erg persoonlijk en zelfs intimistisch verhaal dat over Waters zelf ging en weinig tot geen politieke relevantie had. Natuurlijk: het ging over de oorlog en daar waren we allemaal tegen. En tegen het onderwijssysteem, dat spreekt voor zich, als scholier. Tegen autoritaire figuren als mijn vader, vanzelfsprekend. Maar de kern van het verhaal bleef de persoonlijke ervaring van Waters zelf. Ik las het als autobiografisch.
Veel later heb ik gelezen dat het idee bij hem opkwam tijdens de tournee die ik had gezien in 1977. Die heette In The Flesh en het was hun eerste echt grote tournee waarbij ze in stadions speelden. Na Dark side of the Moon, was de tijd van de clubs en festivals voorbij en de show werd groter en de relatie tot het publiek afstandelijker. Dat vrat aan Waters en de anderen die tijdens een aantal van de concerten geconfronteerd werden met een publiek dat weinig om de muziek gaf. Hij bedacht dat er tussen hem en het publiek een muur ontstond. Waters zei daarover “I disliked it intensely because it became a social event rather than a more controlled and ordinary relationship between musicians and an audience. The front sixty rows seemed to be screaming and shouting and rocking and swaying and not really listening to anything. And those further back could see bugger-all anyway.” Als kleine jongen vond ik dat allemaal nogal meevallen. Ik keek me de ogen uit.
Natuurlijk had ik eerst toelating te vragen aan mijn moeder. Dat was het verstandigst, mijn vader was niet zo’n meegaand figuur. Mijn broers vonden het prima, maar konden natuurlijk niet beslissen. Toen ik haar de vraag voorlegde, sprak mijn moeder de historische woorden ‘wie is die Pim Fluit?’. Ik legde het haar uit en er werd beloofd dat ik op een redelijk uur thuis zou zijn en in het gezelschap van mijn broers blijven. Zelf was ik een beetje bevreesd. Ik bedacht me ‘als die muziek wat te hard staat of ik voel me niet wel, dan ga ik aan de uitgang wel even op de trappen zitten of zo.’ Ik kon me bij een Sportpaleis niets concreets voorstellen en beeldde me een zaal in nauwelijks groter dan onze jeugdclub.
Maar ik vond de muziek niet te luid. Een van mijn broers stopte me een joint toe, ik inhaleerde en liet me meedrijven op het spektakel en de muziek. Ik was flabbergasted en had geen idee dat zoiets zelfs maar mogelijk was. Dit was een andere wereld, duidelijk.
Ik herinner me zo de diamant die uit het podium oprees tijdens Shine On You Crazy Diamond. En natuurlijk het gigantische varken dat inmiddels mythische proporties had aangenomen en door de zaal zweefde. Ze speelden destijds nummers uit Dark Side of the Moon, Wish You Were Here en het recentere Animals. En ik herinner me ook de animatiefilm van Gerald Scarfe tijdens Welcome to the Machine. Die titel verwijst natuurlijk naar George Orwell’s 1984 waar de zin welcome, my son, to the machine’ uit komt. Maar het album bevat ook nogal wat kritiek op de muziek-business die vooral gedreven wordt door hebzucht en succes en niet door de inherente kwaliteit van de muziek zelf. Het is een dichotomie waar Pink Floyd vaker mee worstelde. Ze lieten zich ook een aantal keer zwaar belazeren en zijn nogal wat geld kwijtgespeeld in hun carrière.
Het album bevat ook veel verwijzingen naar Syd Barrett, de man die de groep eigenlijk had opgericht en zonder wie er van Pink Floyd geen sprake zou zijn. Zijn bijdrage aan hun eerste album, The Piper at the Gates of Dawn, getuigt daarvan. Maar het genie van Barrett ging verloren in hoge doses LSD en psychische problemen en zoals men dan zegt erratic behaviour. Ze raadpleegden de befaamde antipsychiater R.D. Laing die hem als ongeneeslijk bestempelde en onderweg naar een volgend optreden, antwoordde een van de groepsleden op de vraag ‘zullen we Syd oppikken?’ met de dooddoener ‘Let’s not bother’ en dat was dat. Ze werkten nog sporadisch samen aan Barrett’s solo-albums die echter geen hoge toppen scheerden.

Sprezzatura

Natuurlijk was ik daar als jong ventje allemaal niet van op de hoogte. Ik dacht nog dat muziek volledig spontaan tot stand kwam en je daar geen specifieke scholing voor nodig had. Een uitzonderlijk talent waarmee je geboren was, kon volstaan. Vrienden had je nodig, dat wel. En goesting. En dan wat instrumenten. Daar rammelde je wat op, dat werd een meesterwerk en dan werd je ontdekt, zoiets. Dat veel van de muzikanten die ik bewonderde vooral dat waren: muzikanten, begreep ik niet echt. Dat ze daarvoor school hadden gelopen, compositieleer gestudeerd, als een gek virtuoos hun instrument leerden hanteren en van het ene ensemble in het andere terechtkwamen tot ze uiteindelijk – en tijdelijk – daarin hun draai vonden, botste met mijn naïeve visie waarbij alles spontaneïteit was en vanzelf kwam. Ik kende het woord sprezzatura natuurlijk nog niet, de gewilde onachtzaamheid die vooral bij Renaissanceschilders in zwang was en waarbij het leek alsof een werk quasi zonder moeite, vanzelf tot stand kwam. De uitvinder van het woord, ene Baldassare Castiglione omschreef het als ‘een zekere nonchalance, om elke vorm van kunst te maskeren en ervoor te zorgen dat wat men ook doet lijkt alsof het zonder enige moeite en bijna zonder nadenken tot stand komt.’
Ik was wellicht onbewust beïnvloed door het romantische beeld van de bourgeois-bohémiens uit de 19de eeuw, de bobo’s avant la lettre die zich afzetten tegen de geregelde, burgerlijke levenswijze die na de Franse Revolutie opkwam. Ze suggereerden door hun benaming dat ze het niet-traditionele levenswijze van de zigeuners imiteerden. Die kwamen zogezegd uit Bohemen. Die 19de eeuwse bohémiens leidden een armoedig maar ook zorgeloos en ongeregeld leven aan de rand van de samenleving, los van de maatschappelijke conventies. Het waren de schilders die op armetierige zolderkamers huisden en de muzikanten die uit een plat getrapte mandoline de mooiste melodieën toverden. Improvisatie natuurlijk, dat spreekt vanzelf. Mensen als Arthur Rimbaud en Paul Verlaine, Amedeo Modigliani en Erik Satie en Henri de Toulouse-Lautrec.
Syd Barrett is op zijn manier een beetje de uitdrukking van die romantische visie op de kunstenaar, zeker gezien hij ook nog eens gek werd, veel te veel drugs nam en net als Arthur Rimbaud vaarwel zei aan zijn métier en zich terug trok uit de business. In tegenstelling tot Rimbaud ging hij geen wapens verkopen in Jemen, maar schilderen in Cambridge, waar hij opnieuw bij zijn moeder ging wonen.
En ze zouden elkaar nog één keer terugzien, Syd Barrett en de andere leden van Pink Floyd, jaren later, met name tijdens de opnames voor Shine on You Crazy Diamond dat over Syd gaat. De band was bezig met de mix van dat nummer in de Abbey Road Studios toen een dikke, kale man met geschoren wenkbrauwen en een plastic zak de studio binnenkwam. Ze herkenden hem aanvankelijk niet en toen dat uiteindelijk wel het geval was, waren ze geschokt. Waters moet naar verluidt gehuild hebben toen hij zijn voormalig bandlid in zo’n deplorabele toestand terugzag. Barrett had nog voorgesteld om aan het album mee te werken, maar ook de beluistering van Shine on You Crazy Diamond, deed geen belletje rinkelen. Er wordt gezegd dat zijn aanwezigheid wel invloed had op de finale versie van het nummer omdat Wright er op het einde See Emily Play in verwerkt.

 

Politics

Shine on You Crazy Diamond stond niet op de setlist vorig weekend. Wel songs als Us and Them natuurlijk, Time en Money, One of These Days en Another Brick in the Wall Part 2 dat in 1980 in Zuid-Afrika tot een enorme hit was uitgegroeid toen het door scholieren en studenten tot strijdlied werd gebombardeerd in hun acties tegen de Apartheid en de boycot van het racistische onderwijs. Het nummer kreeg daarmee een politieke betekenis die ik er aanvankelijk niet in gezien had. Het hele album waar het uit kwam, kreeg nog meer gewicht in 1990 toen Roger Waters het album met tal van gastmuzikanten bracht tussen de Potsdammer Platz en de Brandenburger Tor in Berlijn, waar enkele maanden daarvoor net de muur was afgebroken door enthousiaste menigten die luidop riepen ‘Wir sind das Volk’. Ik vond het een verschrikkelijk concert, met mensen als The Scorpions, Cindy Lauper en Bryan Adams die mijns inziens meer verkrachtten dan brachten. Het was misschien een hommage aan de mensen die de muur neerhaalden, maar geenszins aan het oorspronkelijke album.
Dat was live overigens nooit een groot succes geweest; de show van begin jaren 80 werd maar in vier steden opgevoerd omdat de kosten de pan uit swingden. En in Berlijn speelde Waters voor de goede doelen – de opbrengst zou naar de Memorial Fund for Disaster Relief gaan, een Britse NGO. Maar die scheurden er hun broek aan terwijl de andere Pink Floyd leden, David Gilmour, Nick Mason en Rick Wright miljoenen bleven opscheppen door zijn muziek te brengen.
Toen hij het album – waar toen al meer dan 40 miljoen exemplaren van verkocht waren – opnieuw bracht in 2012 op de weide in Werchter waren mijn verwachtingen dan ook niet hooggespannen. Onterecht, want het was een memorabel concert. Het album had een nog veel politieker en radicaler karakter gekregen in zijn uitvoering. Onder meer omdat hij een ballade bracht aan Jean Charles de Menezes die kort voordien door de Britse politie was doodgeschoten in de metro omdat hij onterecht verdacht werd van betrokkenheid bij de aanslag in Londen. Zonder Waters zou ik de man zijn naam niet herinneren, of vandaag weten dat niemand voor die moord werd vervolgd. Waters liet op de 150 meter lange muur ook beelden projecteren van Palestina, Irak, Iran en slachtoffers van politiegeweld in de VS. Je kreeg er de wikileaks-clips van de op burgers vurende Apache-helikopter bij. Het oorspronkelijk intimistisch en autobiografisch verhaal kreeg een enorme politieke en dimensie en een hedendaagse relevantie die ik er voorheen niet in gezien had. Dat is wat een kunstwerk groot maakt: de gelaagdheid waarbij het individuele anekdotische tegelijkertijd een algemeen geldende maatschappijkritiek wordt. Weinig muzikanten slagen daarin en hun namen staan in mijn geheugen gegrift en op mijn speellijst van MP3’s.
Dat politieke karakter had ook het optreden dit weekend en ook daarom was ik blij dat ik mijn zoon had uitgenodigd. Die kan zo’n dosis in your face af en toe wel gebruiken, al miste ikzelf nogal wat nuance. Ik ben de leeftijd voorbij waarop je blij bent met een portret van Donald Trump op de muziek van Pigs (three different ones) en de tekst Big man, pig man, ha, ha, charade you are, hoe toepasselijk ook. Ook foto’s van Erdogan of Putin doen het voor mij niet meer omdat een beleid weliswaar door mensen wordt verpersoonlijkt maar niet louter door hen gemaakt. Ik ben meer geïnteresseerd in de mechanismes die erachter schuilgaan, dan in de karikaturen waarmee we kunnen lachen, zoals Trump met schmink of netkousen en verwijzingen naar zijn klein geschapen geslachtsorgaan. Ik vind om allerlei redenen het in vraag stellen van iemands mannelijkheid nogal kleintjes, au fond. Alsof hun beleid beter zou zijn als Erdogan, Putin en Trump over een enorme dick zouden beschikken. Ik durf het te betwijfelen.
Ook de melding ‘Trump is een idioot’, vind ik wat benepen en in schril contrast met Waters’ terechte en intelligente tirade over de moord op Palestijnse kinderen in Gaza. Ook de visuals met drone vliegtuigen over Afghanistan en de verwijzing naar Syrië en Irak waren dan veel krachtiger. Zeker toen de kinderen in oranje gevangenisplunje en met een zak over het hoofd op het podium verschenen, hun pak uittrokken en met ‘resist’ op hun t-shirt luidkeels met de zaal meezongen ‘we don’t need no education’.
Ik keek zijdelings naar mijn zoon die net meerderjarig is geworden en wiens hoofd mee deinde, wiens blik werd opgezogen door het spektakel en wiens lippen meezongen dat hij geen onderwijs nodig had. Ik genoot van het stickie dat hij stiekem voor me gerold had en dat we snel opgerookt hadden en ik dacht ‘welcome my son, welcome to the machine.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s