Toevallig vijftig

(verscheen eerder in ‘Bedrukt Papier’ • 4 maart 2013)

Intro

In deze week waarin ik vijftig wordt, lees ik in de kranten dat we in België met zijn allen mogen hopen op een levensverwachting die voor het eerst de tachtig jaar overschrijdt. Dat is goed nieuws, al moeten we onmiddellijk – en helaas – nuanceren: we worden natuurlijk niet met zijn allen meer dan tachtig. Vooral vrouwen doen dat. Mannen blijven hangen rond de achtenzeventig, die lopen altijd een beetje achterop.

Elke verjaardag geeft aanleiding tot enige contemplatie, maar vooral de jaren met een nul achteraan doen dat net iets meer. En als je dan een halve eeuw hebt bereikt, ga je toch onwillekeurig even zitten denken. Aan Karl Marx bijvoorbeeld, die zijn beste vriend Friedrich Engels een brief stuurde waarin hij schreef: “Reeds een halve eeuw op deze planeet en nog steeds een pauper. Wat had moeder toch gelijk toen ze zei ‘had Karl maar kapitaal gemaakt inplaats van erover te schrijven’“.

Achtenzeventig min vijftig is achtentwintig. Mijn hersenen functioneren dus nog. Je zou de berekening kunnen maken: achtentwintig maal driehonderdvijfenzestig. Dat lijkt heel wat. Maar achtentwintig jaar zijn ook gewoon achtentwintig zomers. Sléchts achtentwintig zomers. Iets meer dan de helft van wat ik achter de rug heb dus. Als ik het zo bekijk, krijgt elke zomer meer gewicht dan ooit voordien. Ik vraag me dan af: wat zal ik deze zomer eens doen? En loont dat de moeite, want nadien resten er nog maar zevenentwintig?

Statistiek is interessant. We weten dat een statisticus onlangs verdronk in een rivier waar het water gemiddeld veertig cm diep is. Ik heb in mijn omgeving nogal wat mensen verloren die de gezegende leeftijd van achtenzeventig lang niet bereikt hadden. Ze vervalsen in zekere zin de statistieken en ik moet hen daarvoor dankbaar zijn. Want als veel mensen in mijn omgeving veel te vroeg sterven, voel ik me geroepen wel heel erg oud te worden om aan de statistieken te voldoen. Een grove schatting leert me dat ik al minstens zeshonderdvijfentachtig jaar moet worden om de statistische afwijking recht te trekken. Ik ben er klaar voor. It’s a dirty job, but statistically somebody has to do it.

Ik kreeg voor mijn verjaardag één postkaartje in de bus en goed honderdvijftig elektronische felicitaties langs allerlei wegen. Sommige met lelijke prenten, anderen met een standaardformule, een paar met een persoonlijke wens of mededeling, me op het lijf geschreven of getekend. Facebook is wat dat betreft een interessant experiment: mensen worden automatisch aan een verjaardag herinnerd en voldoen met een paar eenvoudige klikken en een standaardformule aan de geplogenheden waarvoor ik hen dan even formeel bedank. Zo wordt ook ik herinnerd aan verjaardagen van mensen die ondertussen al niet meer verjaren. Ik hoef hen niets meer te wensen, ze zijn dood.

Toeval 1.

Eén wens sprong er uit: het was een kort mailtje van Chantal die ik al goed tien jaar niet meer gezien of gesproken heb. Ze is even oud als ik en schreef in een privé-mailtje: “Juste un joyeux anniversaire. Comme je vais avoir 50 ans, je me dis que toi aussi peut-être et que la vie passe beaucoup trop vite…te souviens-tu de nos 15 ans? Heureux anniversaire! Geniet ervan…

“Nos 15 ans…”. Ja, dat herinner ik me. Het was één van die zomers die nu ver achter me liggen en waarvan ik er graag nog wat beleef. We ontmoetten elkaar toevallig in het zuiden van Frankrijk waar we op vakantiekolonie waren. Niet zo ver van Avignon, in een tentenkamp op een heuvel waar de jongens en meisjes elk op een apart terras met vier hun tent deelden. Het was er erg warm, droog en ik zag er voor het eerst in mijn leven schorpioenen, ik rook voor het eerst echte lavendel die in lange rijen in bloei stond. Op vrijdagavond was er instuif waar we een slow dansten op Samba Pa Ti van Santana en elkaar onhandig vasthielden en wat zenuwachtig de kritische blikken van andere pubers trotseerden. Daarna hield Patty Smith ons voor dat de nacht de geliefden toehoorde, maar daar had ik nog geen weet van. Beelden van kronkelende lijven, gestuntel in het donker en lichaamsvocht dat niet het mijne was, boezemde me vooral angst in. Ik keek er niet naar uit.

Het was midden jaren zeventig, het leven leek eenvoudig als een gebaand pad dat we maar te volgen hadden. Alles was voor ons uitgestippeld, wie zijn best deed op school zou een goedbetaalde en interessante job vinden en kon zich dan een huis, een auto, een vrouw en kinderen permitteren en elke zomer drie weken voor vier personen in de Spaanse Pyreneeën. Als er al werklozen waren, kozen die daar doorgaans zelf voor. Ze troepten samen op het pleintje aan de kerk waar ik woonde en dronken daar de hele dag bier en vermaakten zich schijnbaar best. Dat was geen uitdrukking van een economische crisis – die zou pas later volop uitbreken en nooit meer overgaan – maar leek een lokale variant van de beatniks.

Als adolescenten verzetten we ons met veel enthousiasme tegen de voorgekauwde kost. Punk was in aantocht en de hippies waren nog niet tot het klootjesvolk toegetreden. Dat kwam tot uitdrukking in onze kledij: gebleekte jeans, een trui met purper, een versleten kostuumvest van mijn vader – met badges op het revers – die Chantal mocht dragen terwijl ik haar gewild nonchalante vest kreeg. Terwijl ik naar de foto kijk, ruik ik opnieuw de sterke geur van patchouli die toen rondom ons hing. Het is grappig, want op wikipedia lees ik daarover: “Werd in de flowerpowerperiode onder andere gebruikt om de geur van cannabis te verdoezelen. Het wordt nog vaak geassocieerd met de hippiecultuur.

Chantal en ik, geboren in 1963, waren te jong voor de hippiecultuur maar we waren natuurlijk wel anarchisten. Dat vonden we logisch. Proudhon, Kropotkin en Bakoenin had ik nog niet gelezen, van Machno of Kronstadt had ik nog nooit gehoord en de Spaanse Burgeroorlog behoorde niet tot het verplichte leerpakket op school of de eindtermen die men nog moest uitvinden.

In Spanje werd generalisimo Franco stilaan in allerlei stukjes gesneden, maar dood was de man nog niet, en de democratie werd achter de schermen voorbereid. Niet als overwinning op de dictatuur maar als logisch gevolg en door Franco zelf voorbereide onvermijdelijke volgende etappe. Het werd zoals bekend ook geen republiek: de Caudillo had de kleinzoon van de laatste koning van Spanje jarenlang voorbereid zodat ze daar vandaag nog altijd met Juan Carlos I op de troon zitten.

Wij waren alvast overal tegen behalve de absolute vrijheid, daar waren we voor. Voor rechten en iets minder voor plichten, voor mogelijkheden en tegen beperkingen. Bij mij in eerste instantie als puberaal verzet tegen mijn autoritaire vader die vond dat het leven geen lolleke was, zoals hij me meermaals trachtte duidelijk te maken. Ik was het met hem niet eens, vooral omdat ik rond die leeftijd van mijn astma verlost geraakte en dat vlotjes als resultaat van mijn cannabisgebruik noteerde. Zonder astma en met de roes in mijn hoofd leek het leven me vooral een lolleke. Zeker toen ik met Chantal daar op die bank in het zuiden van Frankrijk in de zon kon zitten. Ik denk dat ik toen gelukkig was.

We hebben elkaar later nog een paar keer opgezocht. Een keer in Italië in Rimini toen ik te oud was voor de kolonie maar ik erheen liftte om ze te ontmoeten en de liefde te bedrijven. Soms in Elsene waar ze woonde of in Berchem waar ik geboren was en dat ze erg lelijk vond met de kleine, lage gebouwen. Ik herinner me dat ze een keer op bezoek kwam en ik haar vol trots de paarse broek toonde die in mijn kleerkast hing. Ze zei dat ze niet gekomen was om in kleerkasten te kijken en we legden ons op bed waar ze meer interesse had voor wat zich in mijn broek bevond. Ik heb van Chantal veel geleerd.

Later verloren we elkaar uit het oog. Brussel – waar ik nu woon – was nog erg ver van Antwerpen, we beleefden heel andere avonturen en uit het oog werd uit het hart. En hoewel ik nog vaak aan haar dacht, heb ik nooit moeite gedaan om haar op te zoeken of te weten te komen waarmee ze bezig was. Onze briefwisseling met de obligate hartjes verwaterde en van de prille liefde bleven alleen herinneringen over.

Toeval 2.

In 1986 werd in Antwerpen de vijftigste verjaardag van het begin van de Spaanse Burgeroorlog herdacht in het Spaans Huis aan de Paardenmarkt. Ik werkte voor het onvolprezen radioprogramma Piazza bij de toenmalige BRTn aan mijn eerste reportage en in dat Spaanse Huis kwamen oudstrijders samen, vrijwilligers die op erg jonge leeftijd met wild enthousiasme en een staalharde overtuiging naar Spanje waren getrokken om er de wapens op te nemen en zij aan zij met de Spaanse bevolking de jonge republiek te verdedigen tegen de golpistas. Het conflict zou een voorafspiegeling worden van de Tweede Wereldoorlog en dat hadden die jonge snaken al heel erg vroeg begrepen. Ik stond versteld van de kracht van hun overtuiging omdat ze hun informatie natuurlijk niet van internet haalden en evenmin van televisie. Dat was onbestaande. Het waren geen schokkende beelden, esthetisch in beeld gebrachte gruwel die hen overtuigden maar analyses die ze uit kranten haalden, onder meer De Vooruit. Teksten dus en gesprekken, onder meer met Duitse vluchtelingen die al wisten wat het nazisme en fascisme in de praktijk betekenden.

Ze zongen die avond in dat Spaans Huis het lied van de Internationale Brigades, en het lied van Ernst Busch, het Thälmann-Battalion:

Spaniens Himmel breitet seine Sterne

über unsren Schützengräben aus.

Und der Morgen grüßt schon aus der Ferne,

bald geht es zum neuen Kampf hinaus.

Die Heimat ist weit, doch wir sind bereit.

Wir kämpfen und siegen, für dich: Freiheit!

Dem Faschisten werden wir nicht weichen,

schickt er auch die Kugeln hageldicht.

Mit uns stehn Kameraden ohnegleichen,

und ein Rückwärts gibt es für uns nicht.

Voor die reportage – waarvoor ik later de Prijs van de Radio- en TV-critici zou krijgen en die je hier kan beluisteren – ging ik nadien enkele van die oudstrijders interviewen. Fernand Stevens bijvoorbeeld, die zichzelf omschreef als antifascist, er nogal een anarchistische visie op nahield en in de strijd een kogel in zijn gat kreeg. Hij was brancardier. Hij heeft de reportage zelf niet meer gehoord omdat hij kort na de opnames overleden is en dat deed me verdriet. In zekere zin had ik het als eerbetoon voor hem opgevat. Delen van zijn getuigenis werden later nog gebruikt door het theatergezelschap De Onderneming en kwamen daar terug tot leven.

En ik interviewde natuurlijk ook Albert De Coninck, die na zijn avontuur in Spanje als lid van de Communistische Partij in België commandant werd bij de Partizanen, na de oorlog Lumumba een handje ging toesteken in de strijd voor een onafhankelijk Congo en tot op late leeftijd lid en militant bleef van de Partij. Het zijn de enige twee interviews die de uiteindelijke reportage hebben gehaald omdat ze elkaar mooi aanvullen en twee facetten van de strijd tonen. En omdat ze het op een plastische manier konden vertellen.

Ik heb er nog andere geïnterviewd maar hun namen zijn me doorheen de jaren ontgaan. Ik herinner me nog een bouwvallig huisje in het Leuvense waar een stokoude man me te woord stond. Op zijn gammele keukentafel lag een toile cirée met prints van wapens en doedelzakken, de kraan lekte en hij toonde me hoe zijn linkerbeen geamputeerd was. Dat had hij achtergelaten in de hete Spaanse zomer.

En een statig herenhuis in Brussel bij een Joodse verzetsstrijder die niet alleen in België bij het verzet zat maar ook naar Spanje was getrokken en daarover een boek schreef, in het Frans. Terwijl ik gefascineerd luisterde naar de mij tot dan toe onbekende rol van de duizenden Joodse vrijwilligers die mee in de praktijk de verdediging van de Spaanse Republiek op zich namen, werden we onderbroken door de echtgenote van de man. Ik zette mijn recorder af, controleerde even of alles goed liep en keek op toen ik haar hoorde zeggen “Chantal K. au téléphone”. Ik dacht dat ik me vergist had bleef een beetje verward achter toen hij zich terugtrok. En toen hij terugkwam, vroeg ik hem: “Was dat Chantal K. aan de telefoon?”. “Ja,” zei hij, “ze vertaalt mijn boek naar het Nederlands.”

Ik kon het even niet goed vatten, het leek me een onvoorstelbaar toeval en ik kon me niet voorstellen dat er veel vrouwen met die naam zouden rondlopen. Ik vroeg hem na het interview haar telefoonnummer, belde haar onmiddellijk vanuit een telefooncel en we hebben een afspraakje gemaakt in Café Kristiaensen nabij het Parlement. Ik herinner me niet meer zo goed waarover we gepraat hebben. Over Frankrijk en onze zomers samen, zonder twijfel. Over anarchisme, de Spaanse Burgeroorlog en onze bezigheden. Over toeval ook en de onvermijdelijkheid der dingen. Want écht toeval was de ontmoeting natuurlijk niet: we hadden allebei een tamelijk rechtlijnig parcours afgelegd en dat we elkaar opnieuw tegenkwamen was geen speling der goden, het was de logische conclusie van het doorzetten van ons eigen engagement en het najagen van onze interesses.

Toeval 3.

Mijn fascinatie voor de Spaanse Burgeroorlog is nooit verdwenen. Deels omdat een andere uitkomst van die strijd tussen progressieve, emancipatorische, bevrijdende, internationalistische en volkse ideeën en belangen enerzijds en militaristische, autoritaire, nationalistische en kapitalistische ideeën en belangen van een  minderheid anderzijds de opkomst van het fascisme en nazisme later zo niet had kunnen tegenhouden dan toch de Tweede Wereldoorlog mogelijk een ander verloop had kunnen opleggen. De wereld had er anders uitgezien indien de communistische en anarchistische krachten in Spanje de strijd zouden gewonnen hebben.

Voor een deel komt die fascinatie ook voort uit dat jonge engagement, jongeren die daar geen onmiddellijk belang bij hebben maar wel lijf, have en goed riskeerden om uit idealistische en ideologische overwegingen de wapens op te nemen en door de geschiedenis in het gelijk werden gesteld. Ze werden er nooit voor beloond: bij terugkomst van de Internationale Brigades werden velen onder hen in Frankrijk opgesloten, aan Duitsland uitgeleverd, in de Sovjet-Unie in kampen opgesloten en ook in België aan vervolging blootgesteld. En voor zij die het overleefden ging de strijd verder tot in 1945. Goed een decennium lang dus.

Ik schreef naar aanleiding van de SpeakersCorner die we in Antwerpen organiseerden tijdens de jaren negentig een gedicht dat ik aan die vrijwilligers heb opgedragen. Het heet ‘tegen de fascisten’ en gaat als volgt:

je zou kunnen zeggen, maar je mag dat ook betwisten

dat voor ‘t eerst in ’36 is geschoten op fascisten.

Dat was in Spanje tijdens de Republiek

in een periode vol revolutionaire dynamiek.

Waarbij de grond werd herverdeeld en privileges afgeschaft

en na de koning te onttronen werd de adel afgestraft.

Toen kwam de reactie, die was internationaal

aan allebei de kanten van ‘t politiek verhaal.

‘t Heette non-interventie, maar niet in de praktijk.

Dat was puur theoretisch, dus een hele hoop gezeik:

Mussolini stuurde troepen, Hitler ‘t Condorlegioen,

de kerk steunde Franco en de rijken gaven poen.

Aan de andere kant het volk, dat is de Republiek

maar die zijn dus niet gewonnen, al de rest is rethoriek.

Een fascist kun je vergelijken met een gewond, gevaarlijk dier

dat kun je niet meer temmen, dat zie je toch van hier

want het lijdt onder zijn angsten en frustraties van het zijn

en moet je met een nekschot gewoon verlossen van de pijn.

Je zou dus kunnen zeggen, maar je mag dat ook betwisten

dat voor ‘t eerst in ’36 is geschoten op fascisten

maar waarover dat geen twijfel kan bestaan

is dat de oorlog die in Spanje is ontstaan

niet alleen niet is vergeten

maar nog lang niet is gedaan.

Eén les moet je trekken om fascisten te verslaan,

dat is dat ondanks alles

argumenten niet volstaan.

Ik heb het gedicht later nog vaak voorgedragen op dronken feestavonden op café, ondermeer in De Kat en de Plansjee in de Wolstraat te Antwerpen en tijdens één van die avonden liep ik Vincent Scheltiens en Nadine Peeters tegen het lijf.

Vincent vond het een mooi gedicht, had ook mijn reportage op Radio 1 gehoord en stelde me voor om Albert De Coninck samen uitgebreid te gaan interviewen. Niet alleen over die Spaanse Burgeroorlog maar over heel zijn engagement: waarom hij lid geworden was van de Kommunistische Partij, zijn rol tijdens het verzet in België, zijn engagement via de Koloniale Commissie voor de onafhankelijkheid van Congo, zijn visie op wat er in Hongarije gebeurde in 1956, in Tsjechoslowakije in 1968, zijn bezoeken aan de Sovjet-Unie, de destalinisering van de Sovjet-Unie en zijn visie op huidige ontwikkelingen zoals de strijd in Afghanistan. Want hij volgde de politiek tot op het einde van zijn leven en bleef ook lid van de partij.

Ik vond dat een prima idee: het vastleggen van historische getuigenissen gebeurt te weinig en zoals Patrick Conrad ons leerde: elk mens die sterft, is een museum dat brandt. Herinneringen horen vastgelegd, anders rest ons enkel de leegte.

We trokken met enige regelmaat naar Edegem waar Albert ons aan zijn tafel opwachtte. Soms gingen de interviews wat langzaam, de man was al erg oud. Soms was ik vergeten volle batterijen te halen en kon ik maar een deel van het gesprek registreren, waar ik me nog altijd voor vervloek. En Vincent, die de geschiedenis kende als geen ander, wees me achteraf soms ook op tegenstrijdigheden. Albert gaf ons zijn eigen versie, zoals dat gaat met mondelinge geschiedschrijving.

Om het werkstuk waardevol te maken en historisch correct, vond Vincent het belangrijk dat we sommige dingen zouden gaan opzoeken en controleren. Daarvoor moesten we naar het archief van de Partij trekken, toen nog gelegen aan de Stalingradlaan in Brussel. We kregen toegang tot de documenten en tussen dat stof en vergeeld papier kwamen we terecht in de geschiedenis die ons zo bezighield.

Eén van de documenten betrof een richtlijn uit 1937, het begin van de Spaanse Burgeroorlog met als titel “ILLEGALEN ARBEID IN GEVAL VAN OORLOG, FASCISME, OPSTAND, ENZ”. Het document werd opnieuw gepubliceerd op mijn website van het Ministerie van Agitatie en gaat als volgt:

grondgedachte

•    1. In geval van illegalen arbeid moet vooreerst alles gebasseerd zijn op de grondgedachte dat men niemand volledig mag betrouwen behalve enkele uitzonderingen.

•    2. De illegalen arbeid moet automatisch in werking treden zonder dat daartoe een ordewoord dient afgewacht. Ten dien einde moet dezen arbeid rijpelijk bij voorbaat georganiseert, herhaald en toegepast aan de plaatselijke omstandigheden.

•    3. Alle onbetrouwbare, zwakke en twijfelachtige leden dadelijk laten wegvallen uit het organisatorisch werk.

communicatie en infrastructuur

•    4. Minstens twee adressen (betrouwbare) voorbereiden één voor het binnenland en één voor het buitenland. Deze adressen zoo weinig mogelijk gebruiken en slechts in ernstige gevallen. Deze adressen moeten liefst zoveel mogelijk onschuldig schijnen zoowel voor kameraden, gekende strijders als voor de vijand verdachte personen.

•    5. Zoo weinig mogelijk schrijven. Alle verbindingen verwezenlijken per fiets, per trein, te voet enz. Als ‘t mogelijk is, persoonlijk.

•    6. Slechts bij hoogdringendheid schrijven aan de illegalen adressen en dan mits alle mogelijke waarborg – overeengekomen dubbelzinnigheden – codeschrift – onzichtbaren inkt, enz, met de inachtneming dat de vijand goed is uitgerust om zelfs de ingewikkelste ontcijfering te doen.

•    7. Geen vergaderingen houden indien niet onvermijdelijk. Bijeenkomsten mogen slechts gehouden worden in openlucht, op den buiten, bij wandeltochten, enz. Nooit met meer dan drie personen.

•    8. Bij illegalen arbeid moeten de leden volmacht verleenen aan een leiderschap van twee a drie kameraden, die alleen regelmatig bijeenkomen door het beproefd 5, 4 of liefst 3-mannenstelsel.

•    9. Hoogstgewichtig is het innen der kotisaties door middel van hetzelfde systeem.

•    10. De groepen moeten volmaakt onderling ingelicht worden en men vergete nooit dat het in den regel moeilijker is in ‘t binnenland over eigen zaken ingelicht te zijn dan over het buitenland.

•    11. Ieder lid van belang moet van nu af reeds een schuilnaam hebben onder dewelke hij door de kameraden gekend is. Bij de start van den illegalen arbeid wordt alleen nog via die schuilnaam contact gelegd.

•    12. Nooit de namen of adressen van kameraden opschrijven en de documenten waar namen enz. op voorkomen moeten vernietigd worden.

•    13. Goedoverwogen veiligheidsmaatregelen nemen opdat alleen de autentieke ordewoorden opgevolgd worden en opdat men niet zou ingaan op provocaties.

•    14. Goed georganiseerde en geraffineerde kontra spionage dienst inrichten en zooveel mogelijk indringen in al de vijandelijke organisaties en zoo gezegde onzijdige mensen. Hiermede reeds beginnen.

•    15. De rapporten en onderlinge verbindingen moeten handelen over meldenswaardige plaatselijke gebeurtenissen, men vermijde vooral de groote algemeene gebeurtenissen en persoonlijke kritiek of indrukken over den politieken toestand. Blijf altijd konkreet en zakelijk.

•    16. Zooveel mogelijk alles doen zonder getuigen, niemand meer wijsmaken dan hoogst noodig is, niemand mag genoeg weten om de organisatie te kunnen verklikken of onbewust verraden. Daarom is het noodig te doen uitschijnen dat de organisaties zonder leiding zijn.

Wie me een beetje kent, kan zich voorstellen dat ik het snuisteren in archieven bijzonder interessant en opwindend vond. We spendeerden er een stuk van onze zomer aan en leerden heel wat bij over de geschiedenis van Albert De Coninck, de Partij en de sociale bewegingen in België.

Op één van die dagen waarbij we de zomerse zwoele wind aan ons voorbij lieten gaan en ons meer om het verleden dan om het heden bekommerden en tegelijkertijd de link tussen beiden trachtten te leggen, kwam Vincent in gesprek met een van de medewerkers van het archief. Hij was geïnteresseerd in ons werk en zei: “in de gang hier tegenover werkt Chantal K. aan precies hetzelfde.”

Ik stond als aan de grond genageld en kreeg bijna een toeval. “Chantal K.?”, stamelde ik. “Ja,” zei hij, “ze werkt voor het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij”. Ik heb de documenten uit mijn handen laten vallen op de tafel, heb de gang overgestoken, aan de deur geklopt en toen ik haar stem hoorde, ben ik naar binnen gewandeld. Daar stond ze. Chantal was inmiddels doctor in de geschiedenis. Haar voornaamste werk bestaat uit herinnering van de oorlog en de nationale geschiedenis; de problematiek van nationalisme en nationale identiteit.

Van het gesprek herinner ik me niets meer. Ik denk dat ik dermate onthutst was, dat ik niets heb geregistreerd. De conversatie is in de mist van de geschiedenis verdwenen, daar tussen documenten over dode mensen die hun leven veil hadden voor een betere wereld waar we nu beiden op onze eigen manier verslag van brachten. Onze eigen levens liepen daarop synchroon.

Slot

Natuurlijk is dat alles geen toeval. Ook niet het feit dat ze me nu, na zoveel jaren een berichtje stuurde om me een gelukkig vijftigste verjaardag te wensen en me te herinneren aan die zomer midden jaren zeventig, toen we beiden vijftien waren en het leven nog moesten ontdekken, al hadden we vooral de indruk dat we alles al wisten en vooral veel beter begrepen dan de volwassenen die ons omringden. Nu ik zelf min of meer volwassen ben, begrijp ik dat ik weinig begrijp. Maar ik kan daar mee leven.

Het is toeval zoals we dat zelf creëren: het resultaat van de weg die we afleggen, de keuzes die we maken, de manier waarop we ons ontwikkelen en de richting die we gewild maar niet gewillig uitgaan. We zijn de dirigenten van ons eigen toeval.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s